Een Lichtje
Het is november, een gure dag. November is ook de maand, waarin we herdenken. De namen noemen, lichtjes aansteken voor de mensen die we missen.
Maandagochtend rond 8.15 kom ik aan bij mijn kantoor. Ik zie hem al staan. Hij staat voor de deur van het kantoor waar ik heen ga. Het is John. Hij is zo te zien erg boos.
“Goedemorgen, John. Je bent vroeg.” “Ja, ik ben boos en ik moet je nu spreken.”
“Zal ik eerst even koffie halen voor ons allebei? Dat praat gemakkelijker en we kunnen gelijk wat opwarmen.” Dat vindt hij een goed idee.
Als de koffie er is en ik de kaars heb aangestoken op mijn bureau, dan vraag ik wat er gebeurd is.
Ik zie in zijn gezicht de boosheid plaats maken voor het verdriet. De tranen staan hoog.
“Ze snappen er niets van. Ik wil werken. Alleen niet altijd.”
John heeft sinds een half jaar een baan. Hij werkt bij een garage en wast auto’s. De vorige keer, dat we elkaar zagen, sprak hij hier vol trots en enthousiasme over. Nu wil hij er niet meer heen.
“Wat maakt je zo verdrietig?” De tranen stromen nu over zijn wangen. John is een grote, stoere kerel van 29 jaar. Hij lijkt nu ‘gebroken’. “Ik kan niet meer”, snikt hij. “Het is teveel, ik kan het niet, ik wil het niet meer. Ik wil naar mama.”
John zijn moeder is vorig jaar overleden. Hij leek dit volgens de begeleiding en de mensen om hem heen goed op te pakken. Hij was al snel weer aan het werk. En de meeste mensen om hem heen waren haast vergeten, dat zijn moeder was overleden. Na verloop van tijd ging John slechter slapen. Hij werd vermoeider, prikkelbaar. Maar hij wilde blijven werken en bewijzen, dat hij het kon. Nu lijkt het op.
“Mis je je moeder?” “Ja, ik wil uitrusten, niets meer.” “Wat zou je moeder nu doen, als ze je zo zag?”
Snikkend geeft hij aan, dat ze hem gerust zou stellen en zeggen dat het wel goed komt.
“Geloof, jij dat ook, dat het wel goed komt?”, vraag ik. “Ja, het komt wel goed, maar ik wil dat ze ook aan mijn moeder denken. En ik wil naar het graf toe, bloemen brengen en over mijn moeder praten.”
“Vertel maar, wie was je moeder?” John zijn hoofd komt weer overeind, een kleine glimlach breekt door.
“Ze was geweldig!” Samen praten we nog even verder over zijn moeder en wat ze voor hem heeft betekend. We steken een lichtje aan voor haar.
Ik vertel hem, dat we zondag voor alle mensen, die we missen lichtjes aan steken en de namen van de bewoners noemen. We steken ook voor alle vaders en moeders, die gemist worden een kaarsje aan. “Je bent ook welkom, we delen dan met elkaar ons Liefde en het gemis.”
Hij wil er graag bij zijn. “Hoe moet het nu met mijn werk? Ik kan het niet meer.” “Is dat zo? Of heb je soms wat ruimte nodig om even over je moeder te praten en wat je bezig houdt? Heb je op je werk verteld over je moeder?”
“Nee, de baas weet niets van me. Ik wil niet dat hij mij zielig vindt.”
“Het is heel gewoon om op je werk te vertellen dat je moeder dood is. Of als er iets is waar je veel aan moet denken. Ze kunnen dan rekening met je houden.”
John durft het niet alleen. We zoeken samen wie hem zou kunnen helpen.
Een week later komen we elkaar weer tegen. Hij vraagt of hij weer een lichtje mag aansteken voor zijn moeder. Terwijl hij dit doet, vertelt hij over zijn moeder en over het gesprek met zijn baas. Ze hebben afgesproken, dat hij tijdelijk kortere dagen werkt. Er is nu ook ruimte voor verdriet, gemis en het mag er allemaal meer zijn.